C’est trop tard

Toen mijn moeder geboren werd - door omstandigheden op het Franse eiland Corsica - stuurde mijn grootvader een brief aan zijn schoonouders om hen van dit heuglijke feit op de hoogte te stellen. C’est trop tard schreef hij. Geen dramatische boodschap omtrent mijn moeders welzijn, maar een Franse transcriptie van het Amsterdamse ‘se het rood haar’. Vanaf haar geboorte was namelijk duidelijk dat mijn moeder zich onder de vuurtorens kon scharen. Carrot top, noemen ze dat tegenwoordig. Een rooie dus.
Toen ik een jaar of 11 was, zag ik de film Gilda. Vooral de scene waarin een dronken (dat heette toen nog ‘tipsy’) Rita Hayworth (Gilda) in een casino in Buenos Aires op het podium stapt om een lied te zingen, maakte diepe indruk. Ik voelde wel aan dat het niet helemaal gepast was wat ze deed. En dat was er juist zo betoverend aan. Wat was ze prachtig, in haar lange zwartsatijnen jurk, de zwarte handschoenen tot bijna bovenaan de blote schouders. Hoe bloot kun je eruit zien in een enkellange jurk met bedekte armen? Heel erg, vreselijk, uitdagend, bijna obsceen bloot. Hayworth duwde haar lange rode haar met haar armen omhoog en naar voren om het daarna wulps achterover te gooien. Ik was verkocht: zo wilde ik ook zijn. Helaas heb ik het nooit verder geschopt dan wat ze in Amerika optimistisch een strawberry blonde noemen, rossig, op zijn best. Toen ik de scene jaren later nog eens zag, vroeg ik me af hoe ik wist dat Rita Hayworth rood haar had. Gilda, gemaakt in 1946, was een zwartwitfilm. Maar in mijn herinnering wist ik het zeker. Rood.
Gezond
Ik moest daaraan denken toen ik afgelopen week nog eens keek naar een YouTube-filmpje van Sonja Barend. In 1970 verschijnt ze in een programma voor de dan pasgeboren Israëlische televisie, de beelden nog in zwartwit. In haar beste Ivriet leest ze gedichten voor die gaan over de nakende herfst. Ach, wat was ze mooi. En wat had ze prachtig rood haar, als de najaarskleuren van de bomen waar ze over sprak.
In haar memoires schrijft Barend dat heur haar heur bijna haar televisiecarrière had gekost. De baas van de NTS vond lang haar ‘hoerig’, en eiste dat ze het afknipte. Dat had Sonja er niet voor over. Ze beloofde immer en uitsluitend met opgestoken dos op de beeldbuis te verschijnen.
In Israël zijn ze niet zo van de formele uiterlijkheden, en in 1970 waren ze dat al helemaal niet, dus ik neem aan dat niemand Barend hoerig vond toen de ginger (gingiet, zeggen ze daar) met losse lange rosse lokken in beeld verscheen. In Nederland lijkt ze zich echter met bewonderenswaardige standvastigheid aan haar belofte te hebben gehouden. Behoudens een periode in de, ook qua haardrachten uitzichtloze jaren 80, toen ze voor een korte coupe koos, heeft ze het haar op televisie vrijwel altijd opgestoken gehad.
Tientallen jaren sloot Sonja haar talkshow-op-welke-weekdag-dan-ook, af met de woorden ‘Voor straks: lekker slapen, en morgen gezond weer op’. En al die jaren heb ik me afgevraagd of daar een verwijzing in zat naar haar Joods-zijn (wat in onze kringen als ‘algemeen bekend’ werd beschouwd, maar waar je verder nooit iets van merkte). De woorden deden me zo denken aan de eerste zin van het hasjkivenoe, het gebed dat onze lieve heer oproept ons in vrede te laten slapen en ons (morgen) weer tot leven te wekken. Niet dat Sonja nou onze lieve heer is. Of, nou ja, bijna. Meer een beetje mijn moeder. C’est trop tard.