Mijmeradeel

Alsof er nog niet genoeg ruzie, onenigheid, strijd en oorlog in de wereld is. Heb je ook nog een keer last van innerlijke strijd. Die schijnt mij weleens lastiger toe dan de gevechten die zich in de buitenwereld afspelen. Want wie geef je gelijk?
De afgelopen weken bracht ik door op het eiland waar een deel van mijn voorvaderen vandaan komt. Dat doe ik al zolang ik leef. Zee, strand, wind, weiland, een klein dorp waar iedereen elkaar kent. En mij. Eén winkel. Een kopje koffie kost 85 cent. Al het grote en enge van de wereld lijkt daar heel ver weg. Charlottesville? Vaag iets over gehoord. Het Wilhelmus op school? In het voorbijgaan me een paar tellen aan geërgerd. Kamerleden die over rassenvermenging praten? Even de wenkbrauwen over opgetrokken en dóór. Er zijn acutere problemen: het gras is te lang niet gemaaid, hoe laat is het hoogwater en waar zijn trouwens de wasknijpers gebleven?
Ik vraag me weleens, ja steeds vaker, af, hoe het zou zijn om dat altijd te hebben. Een klein boerderijtje met een windvang eromheen, een stukje verderop een paar koeien. Niet op het eiland hoor, dat is me met de paplepel ingegoten: ‘Daar ga je niet wonen, daar ga je op vakantie’.
‘s Avonds zou ik een wandelingetje maken langs de weilanden en het liefst langs iets met water. Een sloot of een meertje. De kinderen zouden ’s ochtends vrolijk uit hun bedden komen om te gaan slootjespringen, in een hooiberg te liggen, en zichzelf gezond te ontwikkelen door semigevaarlijke dingen te doen waar geen volwassenen bij waren en daar zouden ze dan heel intelligent en vol zelfvertrouwen van worden. Ik zou, nadat ik de kippen had gevoerd, lekker achter m’n laptopje gaan zitten. Dicht bij de natuur of wat daar in Nederland voor doorgaat. Emily Dickinson schreef: ‘To make a prairie/ all it takes is a clover and one bee/ One clover and a bee and reverie/ The reverie alone will do if bees are few’. Mijmeren is waar het om gaat.
Anders
Maar het is daar, op mijn gemijmerde platteland, wel heel, hoe zal ik het zeggen? Wit. Homogeen. Wat anders is valt daar op. Dat heeft iets heel geruststellends en iets nogal verontrustends tegelijk. Want waar hoor ik dan bij? Bij dat witte? Of bij dat andere? Een goede vriend van me zei eens: ‘Ik zou nooit ergens anders kunnen wonen dan in Israël. Het is het enige land ter wereld waar ik nooit merk dat ik Joods ben.’ Overal elders is hij eerst de Jood, in Israël is hij gewoon zomaar iemand. Ik vermoed dat ik me in Mijmeradeel wel vaak de uitzondering zou voelen. In Amsterdam is iederéén de uitzondering. Amsterdam is onrust, betaald parkeren, lawaai, drukte, scooters, mensen uit alle windstreken in uitdossingen van heel gewoon tot het uiterst buitenissige. Mensen die er anders uitzien, die anders praten, anders ruiken, een ander idee van persoonlijke ruimte hebben. Keuzestress, koffie die begint bij vier-en-een-halve euro, veganistische wortelcake en yogalessen. Witte vrouwen met allemaal dezelfde regenjas en sneakers, mannen in djelabbas.
De kinderen hebben het moeilijk met de terugkeer naar Amsterdam. Ik hou het stichtelijke praatje (net als die andere zes keer per jaar) dat we maar boffen dat we allebéí hebben. Dat we altijd weer terug kunnen gaan en dat als we daar zouden wonen, het ook heel saai was, en daar moest je ook gewoon naar school en huiswerk maken. Maar in mij woedt een strijd. Hier? Of daar? En wie heeft er gelijk? Ik of ikzelf?
’s Avonds vraag ik aan mijn dochter: ‘Waar zou jíj dan willen wonen? – Niet op het eiland natuurlijk, daar wonen we niet, daar gaan we op vakantie. – Maar liever in Amsterdam? Of ergens buiten?’
‘Tel Aviv,’ zegt ze.