Gezellig
Is er één Joods kind op de wereld (vooruit, in Nederland) dat niet ooit heeft gevraagd: ‘mogen we dit jaar alsjeblíéft een kerstboom?’ En is er één Joodse moeder m/v die niet heeft geantwoord: ‘Wij zijn Joods, dus wij vieren geen Kerst. Wij hebben Chanoeka! En dat is veel leuker want dat duurt wel ácht dagen in plaats van maar twee, en dan krijg je ácht keer een cadeautje!’ (Wat ze niet hardop zeggen: ‘want we gaan echt niet meedoen aan het vieren van de geboortedag van die Jood, die er zelf ook niet alles aan kon doen, maar zijn volgelingen, die hebben ons vervolgens nogal wat ellende bezorgd.) En dat kind is dan helemáál niet overtuigd want niets kan op tegen de magie van een kerstboom, van al die lichtjes, van Coca Cola-reclames met heerlijke gezinnen in leuke truien die lekkere dingen eten en drinken en spelletjes met elkaar doen, en oh! Je zou het van alle warmte en gezelligheid bijna vergeten: elkaar fijne cadeautjes geven. En de lichtjes, ach, de lichtjes. En het denkt: als ik later groot ben neem ik lekker wél een kerstboom. En dat doet ‘ie dan niet want tegen die tijd weet dat kind ook allang dat er achter die magie, achter dat decor in technicolor, ook een wereld van narigheid schuilgaat. Van gedwongen samen zijn met een familie waar je niks mee kan delen. Van veel te veel eten en misselijk worden en dan stiekem overgeven. Van alle dingen die ongezegd blijven in een familie. Van je moeder die zegt: ‘hè, wat gezellig he? Jongens? Heerlijk, om eindelijk weer eens samen te zijn’. En dat je van de weeromstuit maar (weer) te veel gaat drinken. Omdat je vader een racistische opmerking maakt en je moeder net doet of ze het niet gehoord heeft.
Kleedje
Dat trieste, naargeestige, dat er ook bij hoort, dat is wat Kerst juist zo prachtig maakt. Het sombere donker achter de lichtjes, de droefgeestige dofheid achter de glitter. De treurnis die zich onder de vreugde schuil houdt. De eenzaamheid aan een tafel vol met mensen. De teleurstelling van een cadeau dat je helemaal niet wilt krijgen.
Met het schrijven van een indrukwekkende reeks kerstklassiekers (White Christmas, Sleigh ride, Have yourself a merry little Christmas, The Chrismas Song, Winter Wonderland en The most wonderful time of the year, om er maar een paar te noemen), hebben Joden gestalte gegeven aan het universele kerstgevoel. Uiting van het verlangen van dat kind, dat ook zo graag een kerstboom wil, maar het niet krijgt? Dat buiten met zijn neusje tegen het raam gedrukt staat, terwijl zich binnen die Coca-Cola-reclame afspeelt? Die op die feestdag waarop iedereen samenkomt niet is uitgenodigd?
Misschien zijn we daarom zo goed in Kerstmis. Als ik even ongegeneerd mag generaliseren: Joden hebben binding met de zwarte kanten van het leven. Begrijpen het samengaan van vreugde en duisternis. Dat het niet anders kan.
Bij ons thuis schalt al dagen de hit Kerst met de fam van zangeres Merol door het huis. Ze heeft in het lied en de bijbehorende clip weergaloos vorm gegeven aan die dubbelzinnigheid. Gezellig terug naar je ouders omdat het uit is met je vriend, een lichtgevend rendier dat het niet doet, ruzie met je moeder omdat de tafel gedekt moet worden, de goedbedoelde opmerkingen (‘je verdient toch geen zak, met al die liedjes, hé, zoete aardappelfrietjes). Dansend in een campy Santa-pakje tussen de plastic kerstbomen en mechanische ijsberen in een nagemaakt Tiroler landschap met skilift in Tuincentrum Osdorp, laat Merol zien: dit is Kerst.
Wij hadden geen kerstboom, maar mijn moeder had bij wijze van kleine concessie aan het seizoen een tafelkleedje, vreselijk in verwassen rood, met een groen randje. Er stonden dennentakjes op met blauwe kerstballen eraan. Die tafel is er allang niet meer. Het kleedje nog wel. Elk jaar, meestal in de zomer, kom ik het tijdens het opruimen tegen. Dan kijk ik er weemoedig naar en denk: zal ik het met kerst weer neerleggen? Maar ik doe het nooit.